Monument Nunspeet

Deel 3
De eerste oorlogsjaren

het gewone leven herstelde zich snel

Het gewone leven herstelde zich snel

Het gewone leven in Nunspeet zou zich weer snel herstellen. Al veranderde er natuurlijk wel het een en ander. De burgemeester kondigde op 15 mei 1940 in een speciale uitgave heel wat maatregelen af. Het waren er negentien. Zo moest de Duitse zomertijd ingevoerd worden. Iedereen moest zijn klokken 1 uur en 40 minuten vooruit zetten (publicatie 1). De straatverlichting bleef nog tot nadere aankondiging gedoofd en de voorschriften voor de verduistering bleven gehandhaafd (publicatie 15). Men moest zuinig zijn met het gebruik van levensmiddelen en het werd het noodzakelijk gevonden dat een ieder zoveel mogelijk groenten verbouwde (publicatie 17). De landbouwers moesten voor vrijdag 17 mei ’s middags drie uur opgave verstrekken bij de plaatselijke Boerenbonden van de bij hen aanwezige vooraad rogge en aardappelen (publicatie 2). Publicatie 6 gaf aan dat alle openbare en bijzondere scholen weer op vrijdag 17 mei moesten beginnen.
Publicatie 11:

De Burgemeester van Ermelo maant in het algemeen belang en ter verzekering van de openbare orde ieder aan, rustig aan de arbeid te gaan. Door herstel van het gewone gemeenschapsleven, wordt ons aller belang het beste gediend en helpt men de overheid in deze dagen in het uitvoeren van haar zware taak.

In publicatie 13 werd bepaald, dat alcoholhoudende drank niet verkocht, niet geschonken en niet gedronken mocht worden. Op overtredeing werden strenge straffen gesteld.
Publicatie 18:

De Burgemeester van Ermelo maakt bekend, dat het zeer ongewenst is publicaties te doen betreffende eventuele gesneuvelden en vermisten. Dergelijke mededelingen zullen uitsluitend geschieden vanwege de plaatselijke overheid. In de droevige omstandigheden, waarin menigeen verkeert, hoede men zich voor het verspreiden van valse of tendentieuse berichten in deze.

Het gewone leven hernam zijn gang. De belangrijkste zorg was de ontwikkeling van het toerisme. Voor 10 mei liep het goed met de aanvragen voor een vakantieverblijf in de komende zomer. Men rekende op een druk seizoen. Het had er alle schijn van dat het op de Veluwe nog drukker zou zijn dan in het seizoen van 1939.
Na 10 mei was men pessimistisch over de ontwikkeling van het toerisme op de Veluwe.

Er heeft zich in den lande geheel ten onrechte een opinie verbreid als zouden de toestanden op de Veluwe nog abnormaal zijn, ietwat gevaarlijk zelfs, of gedrukt door de Duitse bezetting. Het gevolg daarvan is geworden, dat velen, die reeds aanvragen voor zomerverblijf op de Veluwe hadden gedaan, hun afspraak hebben teruggenomen. Hierdoor dreigen hotel- en pensionhouders ernstig te worden gedupeerd. Wat te meer jammer is, daar de bedoelde mening geheel onjuist is.

De hotel- en pensionhouders hadden met de mobilisatie in september 1939 al een tegenslag gehad, omdat gasten overhaast vertrokken of niet kwamen. Met de Pinksterdagen 1940 (11 en 12 mei) waren er nauwelijks gasten geweest en als het komende zomerseizoen nu ook nog slecht zou worden, dan zouden diverse bedrijven en leveranciers daardoor in de problemen komen.
Er werd dus een actie opgezet om aan te tonen dat het op de Veluwe volkomen rustig was en dat men weinig merkte van de Duitse bezetting.

De bevolking leeft kalm voort en arbeidt vreedzaam alsof er geen oorlog is. Waar eenige versperringen zijn geweest, zijn ze weggeruimd. Hotels en pensions zijn normaal gereed om gasten te ontvangen. De verkeersaanwijzingen die wegens de omstandigheden tijdelijk waren weggenomen, zijn weer overal geplaatst en het verkeer is al weer veel verbeterd. Hierbij komt dat de Veluwe in deze maanden in haar volle pracht staat en dat zij vacantiemensen en rustbehoevenden een heerlijk, kalmeerende verblijf  kan aanbieden. Er is geen enkele reden waarom zij, die dat doen kunnen, niet naar de Veluwe zouden gaan voor de recreatie.

De reclamezuil met het opschrift “Welkom, vreemdeling” werd in Nunspeet weer in het plantsoen voor het station geplaatst. Het vreemdelingenseizoen was voor Nunspeet begonnen.
Er komen wel wat bijzondere gasten. Op donderdag 25 juli 1940 arriverent op het station in Nunspeet met een extra trein ongeveer 400 kinderen uit Rotterdam. Comités hebben zich ingezet om Rotterdamse kinderen na de verschrikkingen van het bombardement op 14 mei even de aangebrachte verwoesting van hun stad tijdelijk te doen vergeten.
In de speeltuin van café “’t Vosje” krijgen ze een traktatie. Daarna worden de kinderen voor de omgeving van Nunspeet verder vervoerd en de kinderen voor Nunspeet door het dames-comité, geholpen door padvinders naar hun pleegouders gebracht. Naar Elspeet gaan er 50 en naar Vierhouten 19.
Pesie’s Bad laat de kinderen gratis zwemmen en de voetbalvereniging NSC (Nunspeetsche Sport Club) houdt op woensdag 7 augustus de kinderen bezig.

Van de ruim 130 kinderen waren er pl. m. 125 om 2 uur aanwezig. Men wandelde daarna naar het sportveld, mooi gelegen tusschen de bosschen, aan de Gerard Vethlaan. Zeer gezellig werden de kinderen hier eenige uren met spelletjes bezig gehouden, en het bleek dat geheel deze grote kinderkring zich uitstekden vermaakte. Het damescomité tracteerde op een verfrissende ijsco en een ingezetene bood een groote zak met toffee’s aan. Het bestuur en de deelnemers hadden het plan volgende Woensdag op dezelfde plaats nogmaals de kinderen een ontspanningsmiddag aan te bieden.

Die tweede middag werd overigens wegens minder goed weer tot vrijdag uitgesteld. Woensdag 21 augustus werd een afscheidsmiddag gehouden en op vrijdag 23 augustus vertrokken de meeste kinderen weer naar Rotterdam. Het was een grote drukte op het Nunspeetse station. De kinderen werden uitgeleide gedaan door hun pleegouders en nieuw verkregen vriendjes of vriendinnetjes. De trein was te laat en vertrok om ongeveer kwart voor vier. Om acht uur waren de kinderen in Rotterdam. De NCRV was aanwezig om via de radio verslag van de aankomst te kunnen doen.
In november kwam bij het comité een brief van de burgemeester van Rotterdam, waarin dank werd gebracht aan allen die hadden meegewerkt om de kinderen een heerlijke vakantie te bezorgen.

Het gewone zomerse leven ging ook gewoon door. De “Harmonie” gaf op een aantal donderdagavonden concerten bij het gemeentehuis voor de zomergasten. D. W. L. Milo hield wekelijks concerten op het orgel van de Gereformeerde kerk. Milo was eerder organist van de Kloppersingelkerk in Haarlem geweest.
Het weer was niet zo best. De krant van 24 augustus vermeldde:

De aanhoudende regen die de gewassen geen goed doet is wel een teleurstelling voor de vele alhier verblijvende gasten. Elke dag is even ongestadig en van het maken van mooie wandelingen of fietstochten kan weinig sprake zijn. Voor onze pensiongasten zouden eenige weken van zomerwarmte een ware uitkomst zijn.

De busdienst Nunspeet – Elburg werd per 1 november 1940 opgeheven. Elburg – Zwolle zou in beperkte mate blijven rijden. Benzinegebrek noopte tot deze maatregel. Pech dus voor de vele scholieren die in de wintermaanden nu juist gebruik maakten van deze busdienst.

Het Kantongerecht in Harderwijk behandelde diverse zaken. Op 5 november kwam o.a. G. S. uit Elspeet voor een tweetal zaken bij de kantonrechter.  

Da’s gemakkelijk, wijl het in een moeite doorgaat. Ten eerste fietste hij zonder licht en ten tweede had hij zijn woning aan de Stakenbergweg onvoldoende verduisterd. Dus in het ene geval te weinig en in het andere geval te veel licht.
H. J. Schipper, de Nunspeetse kapper, die destijds als opbouwer met de verduisteringscontrole was belast, vertelt dat de zij- en achterkant van de woning veel licht doorlieten.
’t Was de moeite niet, beweert verdachte. Kiertjes van niks. Hij weet best waarom ze hem gepikt hebben. Anderen staan klaar met koffie en sigaren als de controleurs op pad zijn, maar daar wil hij niets van weten. Plicht is plicht.
2 x f 3 of 2 x 3 dagen.

Hemelvaartsdag 1941 was stil in Nunspeet. Er was weinig verkeer op de weg. Fietsende dagjesmensen  waren er wel, maar bij lange na niet in de aantallen van vroeger.

Het weer was goed en de regen had ons dorp in het feestelijk kleed van lentegroen getoverd,

schreef de krant op 24 mei 1941.

Pesie's Bad werd weer opengesteld.

Het is een lust om te zien, hoe glashelder het zwemwater is. De blauwe schijn, welke hier in Nunspeet de natuurlijke kleur van het water is, heeft in deze bosrijke omgeving een aardig effect. Verwacht wordt dat door toepassing van een verbetering in het systeem van de verzorging van het water, de grote helderheid het gehele seizoen bewaard zal kunnen blijven, mede door het feit dat algengroei hierdoor in het geheel niet zal kunnen plaatsvin¬den. Ook het terrein, waarop de aanplant van jong hout uit de eerste jaren van het bad tot wasdom begint te komen, maakt een uitstekend verzorgde indruk.
Zoals reeds eerder gemeld, heeft de directie besloten tot uitbreiding van de kleedgelegen¬heid over te gaan. Aan de dameskant is een gemeenschappelijk kleedlokaal bijgebouwd van 9½ m lang en 3 m breed. In hoofdzaak is deze gelegenheid bestemd voor grote groepen als kampen enz. Daar dit lokaal enigszins afgelegen ligt, zijn ter plaatse bijge¬bouwd: twee douche-kamers, één toilet en een grote voetenwasbak. Uit hygiënische overwegingen is voorts van dit lokaal een betonpad langs het terras naaar het perron rondom het bad gelegd.
De rijwielstalling bij het bad is nagenoeg gereed. Ook dit is stellig een grote verbetering, welke een eind zal maken aan de warwinkel van fietsen, die wij op hete dagen dikwijls voor het bad konden aantreffen.

Pinksteren 1941 bracht in de hotels veel gasten. Er waren wel fietsers, maar grote doortrekkende fietsclubs waren er niet. De oorzaak was de banden¬schaarste.

← Naar overzicht

het gemeentebestuur

Het gemeentebestuur

Gegevens volgen nog.

​​​​​​​

De gemeenteraad bijeen

Gegevens volgen nog.


Het provinciaal bestuur

Gegevens volgen nog.

← Naar overzicht

werkverschaffing


Werkverschaffing

Werkkampen hervat
Op maandag 17 juni 1940 was het werkkamp De Arend bij het Rondehuis weer door een groep van ongeveer 200 werkloze jongeren betrokken.
Het werkkamp voor jeugdige werklozen De Vossenberg op het AJC-terrein in Vierhouten ging ook weer verder. Vlak voor het uitbreken van de oorlog – op zaterdag 27 april – had een voetbalelftal van het kamp een wedstrijd gespeeld tegen de  Nunspeetse voetbalclub “De Volharding”. Nunspeet had met 7 – 4 verloren.

Volgens een bericht in Het Volk zijn de werkzaamheden in dit kamp in de eerste week van juni “hervat”. In werkelijkheid is het kamp eigenlijk niet dicht geweest. Een van de leiders, Jan van de Loo, maakte er met zijn vrouw Wil de eerste oorlogsdagen mee. Anno 1987 herinneren zij zich als de dag van gisteren een van de moeilijkste ogenblikken. Dat was het moment dat er berichten over het bombardement van Rotterdam binnenkwamen. De Rotterdamse deelnemers aan het kamp wilden onmiddellijk naar huis, maar dat was niet zo eenvoudig te regelen. Het afwachten was zeer dramatisch en het leven in het kamp dat toch al moeilijk was vanwege de spanning van de oorlog, werd nu totaal ontregeld. Er volgden nog chaotische weken, maar in juni is het inderdaad zo dat er nieuwe groepen in de Vossenberg geplaatst kunnen worden en het werk met een zekere regelmaat voort kan gaan.

Het kamp kreeg op dinsdag 30 juli 1940 de regeringscommissaris voor het NVV, de NSB-er H.J. Woudenberg op bezoek. Het kamp dat 176 personen kon herbergen, bestond uit een barakkencomplex bij de Paasheuvel en bij het Rode Valkennest. De kampleiders Van Maanen en Jan van der Loo ontvingen Woudenberg. De goedgekeurde uitbreidingsplannen werden bekeken, maar wegens materiaal- en vervoersmoeilijkheden kon de uitvoering nog niet plaatsvinden.

Proef met inkwartiering
Het tekort aan materiaal voor de bouw van barakken leidde tot een proef van de Rijksdienst voor de Werkverruiming voor projecten van de Heidemaatschappij en Staatsbosbeheer in de omgeving van Nunspeet. Via advertenties werden kosthuizen gevraagd tegen een vergoeding van ƒ 1,25 per man per dag of ƒ 8,75 per week, alles inbegrepen. Deze prijs was gebaseerd op twaalf achtereenvolgende pensiondagen, omdat ingekwartierde arbeiders, evenals de kamparbeiders, om de veertien dagen van vrijdagmiddag tot maandagmiddag naar huis gingen.
En dus arriveerden op maandag 9 september 134 werklozen uit Rotterdam in Nunspeet. Ze werden op diverse adressen in Nunspeet ondergebracht. Per fiets moesten de Rotterdammers naar hun werkobject, dat soms op een flinke afstand van het dorp lag.
De proef slaagde, want de krant meldde op zaterdag 16 november 1940:

De proef is in Nunspeet in alle opzichten geslaagd, zodat deze methode van huisvesting met kracht wordt uitgebreid.
Thans vindt deze hoofdzakelijk plaats op de Veluwe en in den Achterhoek van Gelderland, alsmede op sommige plaatsen in de Betuwe en Noord-Brabant. Het aantal bij particulieren ingekwartierde arbeiders bedraagt thans ongeveer 1300.

Bruine Enk
Er werden nog wel barakken gebouwd aan de Hullerweg, want op zaterdag 28 september 1940 Schreef het Nunspeet’s Nieuws- en Advertentieblad:

De barakkenbouw bij de boerderij de Bruine Eng nadert haar voltooiing. De gebouwen zijn evenals de werkkampbarakken netjes in orde en kunnen uitstekend voor langdurig verblijf dienen. Wanneer het kamp bewoond zal worden is nog niet definitief geregeld.

In oktober 1940 was het kamp bewoond. Uit de woonkaart van Hullerweg 120 blijkt dat tussen 1940 en 1944 een tweetal hoofdbewoners in het bevolkingsregister stonden genoteerd. Het waren Hans Cortie (oktober 1940 tot april 1942) en George Frederik Geistdörfer (maart 1942 tot maart 1944). Cortie stond vermeld als kok en kampleider en Geistdörfer, een Nederlander en in Amsterdam geboren, als beheerder rijkswerkkamp. Beiden hadden een gezin. (1)  Verder stonden in 1941 en 1942 de kok Nicolaas Hans van Schenkhof en de hulp-kok Dirk Jacobus van Velthoven genoteerd. (2)

Ansichtkaart ter beschikking gesteld door Tim Stam, Nunspeet

Dat het kamp ook snel in gebruik was bewijst de op donderdag 7 november belegde ontspanningsavond. De Culturele Afdeling van de Rijksdienst voor de Werkverruiming organiseerde deze avond in het kantinegebouw voor de uit Amsterdam afkomstige werklozen. J. A. Hemmers uit Zwolle sprak die avond een inleidend woord en was vooral verheugd dat in Nunspeet een comité was opgericht dat aan werklozen meerdere gezellige avonden zou bieden.

De film, die vervolgens werd vertoond, werd met goede aandacht gevolgd en het geheel van deze avond viel bij de aanwezigen zeer in de smaak.

Een volgende gezellige avond was er op donderdag 21 november 1940 voor de Rotterdamse werklozen en de huisgenoten van de kosthuizen. Deze avond vond plaats in hotel “Veluwe”. Hemmers kon nu, behalve het comité, ook wethouder Bosch welkom heten en het gemeentebestuur prijzen voor de medewerking. Een drietal artiesten zorgde voor muziek, zang en voordrachten.
Het comité bestond uit H. Scholte als voorzitter, J. Biemond als secretaris en de leden J. Top, D. J. Velsink, F. IJ. van der Kooi, D. Lussenburg en L. Braamburg.

De wijdingsavond die op donderdag 19 december zou plaatsvinden ging niet door, omdat wegens het vriezende weer het verlof al op woensdag 18 december was ingegaan in plaats van op vrijdag. Ook de terugkeer duurde langer. Op 6 januari 1941 had men moeten terugkeren, maar door de aanhoudende vorst kon het werk op de objecten toch geen doorgang vinden.

Op maandag a. s. wordt het werkkamp “De Bruine  Enk” weer door arbeiders uit Amsterdam betrokken. Het aanhoudende vorstweer was de oorzaak dat de Kerstvakantie, die aanvankelijk op 6 januari zou eindigen, enige dagen verlengd is.
Het kamp, dat plaats biedt aan 120 personen, zal nog uitgebreid worden om een groter aantal mannen alhier werk te kunnen geven.

Ansichtkaart ter beschikking gesteld door Tim Stam, Nunspeet

In het kamp De Bruine Enk hebben ook Joden verbleven. Er is niet veel over bekend, maar een aantal briefkaarten, vermeldingen in boeken en wat dagboeknotities leveren wel het bewijs.
Zo is in een boek over de Joodse gemeenschap in Haaksbergen (3) te lezen, dat Karl Frank (4) een oproep kreeg voor het werkkamp Nunspeet, waar hij zich ook meldde.
In het jubileumboek van de Sportclub Enschede 1910 – 1985 staat het verhaal van de drie Joodse broers Salo, Joop en Frans Urbach (5). Ze waren op 1 oktober 1931 lid geworden van de voetbalclub. Frans en Joop speelden in het tweede elftal. In het seizoen 1940/1941 kwamen ze enkele keren uit in de hoofdmacht van de club. In de tweede helft van 1941 moesten zij op last van de Duitse bezetter Sportclub Enschede verlaten. Joden mochten niet langer in clubverband spelen met niet-Joden.

Het gezin Urbach, bestaande uit vader, moeder en drie jongens, valt uiteen. Vader het eerst: hij wordt vermoedelijk in augustus 1942 opgepakt en als strafgeval afgevoerd met onbekende bestemming. Zijn “misdaad”: hij is bij niet-Joodse mensen in huis aangetroffen. Augustus 1942: het Arbeidsbureau moet op last van de bezetter voorgeschreven hoeveelheden werkloze Joden aanwijzen voor tewerkstelling. Salo en Frans worden gedwongen af te reizen naar het kamp “De Bruine Enk” te Nunspeet. Joop mag thuisblijven, omdat zijn moeder na een verblijf in het ziekenhuis nog slecht ter been is en verzorging behoeft. (6)


Joop Urbach met Jodenster. (Foto uit boek De Joodse Gemeenschap in Enschede)

Salo en Frans hadden het redelijk naar hun zin in Nunspeet. Dat blijkt uit een briefkaart verstuurd aan mejuffrouw T. Kollen, Marconistraat 48, Lindehof, Enschede (7):  

Nunspeet, 9-9-42 Tinie jou brief ontvangen, en waren blij van jouw ook iets te horen. Het is goed met ons en ’t werk valt hard mee, het is wel niet wat we gewoon zijn, maar ’t went gauw. Het is hier steeds goed weer, wij allen zijn hier allemaal verbrand, want we werken in bloote body. Hoe is ’t bij jullie thuis, hoop alles goed. Je schrijft dat ’t briefschrijven je moeilijk afgaat, nou als je zooveel brieven moet beantwoorden als wij nou dan gaat ’t spoedig beter af, alles leert, schrijf terug.Nou tot de volgende keer, doe de groeten van ons aan je Vader en Moeder en je broer van ons. Salo en Frans Urbach Kamp De Bruine Enk K2-G2, Nunspeet.

Ter gelegenheid van het Joodse Nieuwjaar schreven de Joodse bewoners van De Bruine Enk op 10 september 1942 en brief aan het kerkbestuur, leraar en leden van de Israëlische gemeente in Almelo.

Bij het begin van het Joodse Nieuwe Jaar is het ons een behoefte een ogenblik in gedachten bij u te vertoeven en U onze beste wensen aan te bieden.
De omstandigheden, waaronder wij dit moeten doen, zijn ongetwijfeld niet van aangename aard.
Niettemin kunnen wij u zeggen, dat wij hier in het kamp allen de kop omhoog houden en leven in de hoop en het vertrouwen, dat het lot ons tenslotte bij de onzen terug zal voeren.
Moge deze gedachte ook aan U, die achterbleven, kracht en sterkte geven en moge weldra voor ons allen het licht der bevrijding doorbreken.
De Almeloers uit het Kamp De Bruine enk te Nunspeet.

Er staan zo’n twintig handtekeningen op de brief.

Over de werkomstandigheden van de bewoners van De Bruine Enk schreef de Nunspeter Van Heerde op woensdag 16 september 1942 in zijn dagboek (8): 

Een dezer dagen passeerde ik op de Elspeterweg een groep Joodse mannen die in het kamp op de Bruine Enk zijn ondergebracht. Ze liepen in rijen van vier in de pas en waren onder geleide. Zij schijnen in Vierhouten te werken en dagelijks er heen te moeten lopen. Men zegt dat ze van allerlei rang en stand zijn, Ook intellectuelen zouden er bij zijn. Het was een trieste stoet, naar schatting ongeveer 6o man.

Op zaterdag 3 oktober 1942 noteerde Van Heerde, dat de Joden vertrokken waren:

Het gemeenteblaadje van vandaag waarschuwt dringend tegen het geven van voedsel en derg. aan joden in het kamp. Deze zijn overigens juist vandaag op transport gesteld. Men vermoedt naar Polen.

Dat Van Heerde het juist opgemerkt had, blijkt ook uit een briefkaart van de 30-jarige Herman van Campen, die hij op 2 oktober 1942 schreef (9):  

Ap,
Vanmiddag thuiskomende van het werk …….op het kamp: we vertrekken met onbekende bestemming morgenochtend vroeg. Gezegd is naar een ander kamp in Holland. En dan? Ik schrijf ook enige anderen een dergelijk bericht, maar wees s.v.p. zo goed al mijn bekenden, voor zover je die kent, van dit verhaaltje op de hoogte te stellen, - en handel verder naar beste weten en in overleg met de anderen, met spulletjes en …… Je kent ze nu wel zo wat. Voor dat pakket hoeft niet meer gezorgd te worden, dat begrijp je! Weest hartelijk gegroet; dank voor je vriendschap! Je Herman
Ik hoop zo spoedig mogelijk je te berichten waar ik zit.

Gelijk met Herman van Campen zullen dus ook Salo en Frans Urbach op transport gesteld zijn.
Een maand later, op zondag 1 november 1942 vervoegde een onbekend gebleven persoon zich de Urbachs aan de Everhard van der Marckstraat 42 in Enschede. Hij beweerde uit Nunspeet te komen en een onderduikadres te hebben voor Joop, zijn moeder en zijn broers.

Salo en Frans zijn op de hoogte, weet de onbekende te melden. Hij speculeert op de hoge nood en vraagt ƒ 1100 om de zaak te kunnen regelen. Joop en zijn moeder betalen. Kom over drie dagen om zo en zo laat op die en die plek aan de Hengelosestraat: een zwarte auto haalt jullie op.

De volgende dag werden Joop en zijn moeder door de Sicherheitspolizei uit huis gehaald. Ze verbleven een nacht op het politiebureau. Op dinsdag 3 november begeleidden de vriendin van Joop en haar vader het tweetal naar het station. De bestemming was Westerbork. Joop schreef nog een brief aan zijn vriendin:

Lieve schat
Zojuist vlakbij Westerbork aangekomen. Moeten nu 3 uur lopen. Maar ik krijg een koetsje voor mijn moeder. Het regent dat het giet. Meisje kop op en wees vol goede moed. Het kan nooit lang meer duren. Verder moeten wij maar alles afwachten. Groet je ouders en je broers…. …. maar afwachten wat het lot ons brengt, maar dat verzeker ik je ik kom bij jou terug………. Nu schat houd goede moed. Je altijd liefhebbende Joop.

Op vrijdag 6 november 1942 gingen Joop en zijn moeder naar Auschwitz. Het transport met 463 lotgenoten was relatief klein. Joop wist nog een briefkaart uit de trein te gooien, afgestempeld in Beilen.

Beste familie
Hiermede deel ik jullie mede dat moeder en ik heden vrijdag 12 uur op weg zijn naar Polen. Wij komen gauw terug. Het beste en sterkte.
Jullie liefhebbende Joop
Uit de trein. Gelieve deze kaart op de bus te gooien die hem vindt. Hartelijk dank. Afz: Joop.

Achterkant uit de trein gegooide briefkaart

Voorkant uit de trein gegooide briefkaart

Joop werd tachtig kilometer ten westen van Auschwitz, op het station Kosel samen met ongeveer 110 andere mannen in de leeftijd van  tussen de vijftien en de vijftig jaar uit de trein gehaald. Ze werden in allerlei omliggende kampen tewerkgesteld.
Moeder Urbach werd onmiddellijk na aankomst van de trein in Auschwitz op 9 november 1942 omgebracht. Voor Frans en Salo, die met een ander transport in Auschwitz waren aangekomen, was dat op 19 december 1942 respectievelijk 30 april 1943. Voor Joop is aan de hand van getuigenverklaringen een geschatte datum van 31 maart 1944 aangehouden. Plaats onbekend.

Of het kamp De Bruine Enk na het vertrek van de Joden weer nieuwe bewoners heeft gekregen is niet bekend. Wel liet de Rijksdienst voor de Werkverruiming de burgemeester op 25 februari 1943 weten:

Wij hebben de eer U mede te delen, dat een door de Inspectie te Arnhem te bepalen aantal werkloze arbeiders uit Uwe gemeente, die daarvoor zijn aangewezen door het betrokken Gewestelijk Arbeidsbureau of een bijkantoor daarvan, wordt tewerkgesteld bij het centrale werkverruimingsobject: no.G 2530 van de N.V. Ontginningsmaatschappij Gelderland te Heelsum: het bewerken van ± 0,70 ha. Grasland t.b.v. het kamp “De Bruine Enk” te Nunspeet.

De dagelijkse leiding was opgedragen aan de Ned. Heide Mij. De brief bevatte verder allerlei bepalingen over arbeidslonen en loonbelasting.

In het laatste jaar van de oorlog schijnt het kamp door Duitse militairen gebruikt te zijn. Na de oorlog werd het afgebroken.

Monument
Na 75 jaar na het wegvoeren van de bewoners werd op 25 oktober 2017 op de hoek van de Hullerweg en de Waterweg een monument onthuld.
Het idee daarvoor was afkomstig van Marius Schouten. De Nunspeter Drees Bouw had hem verteld over het werkkamp. Schouten had er over geschreven in de Hervormde Kerkbode in de zomer van 2010.

De grondwerkers
De warmte van een zomerse juli-avond riep bij ons de beelden op van doodvermoeide Joodse dwangarbeiders die omstreeks 1942 in het werkkamp ‘De bruine Enk’ nabij de boerderij ‘De Bruine eng’ in Nunspeet in barakken gehuisvest waren. D. Bouw van de Westerlaan, geboren en getogen aan de Waterweg, speelde als jongen nabij het kamp, dat aan de Hullerweg gebouwd was. Enkele jaren geleden vertelde Bouw ons ervan. Nu stonden we samen bij die brede, wat mysterieus aandoende sleuf waar het kamp geweest is. ‘De Bruine Enk’ was één van de 38 kampen in Nederland, die als zogenaamde werkverruimingskampen dienst deden. De arbeiders van die kampen verrichten ontginningswerkzaamheden voor de Heidemij. Op 9 januari 1942 werden 2000 Joodse mannen opgeroepen om zich voor een keuring te melden bij de Joodse Raad. De volgende dag werden ze reeds te werk gesteld, niet vermoedend dat werkkampen voorportalen van een concentratiekamp zouden zijn.
‘De Bruine Enk’ in Nunspeet was ook zo’n voorportaal waarboven de schaduwen van Auschwitz hingen. De Joodse arbeiders moesten elke dag naar hun werkterrein marcheren. Een wandeling vanuit ons huis door de bossen van Vierhouten kost ongeveer 1,5 uur. Een dergelijke tocht ondernemen we bepaald niet dagelijks. De Joodse arbeiders deden dat waarschijnlijk wel. Ze werden daartoe gedwongen. Nadien was er geen gastvrij onthaal met een kopje koffie. Nee, er wachtte harde grondarbeid gedurende de gehele dag en daarna moesten de mannen weer terug nar Nunspeet lopen. Wie keek er naar hen om? Zogenaamd thuisfront moest voor kleding en eten zorgen. Zo wordt vermeld. Wat kwam daarvan terecht? Brieven die de mannen naar hun familie zonden, werden gecensureerd.
Terwijl we in die donkere sleuf  staarden en Bouw van de gebeurtenissen uit zijn jongensjaren, kwamen er bange vermoedens in ons op. Na de tweede wereldoorlog is zo ontstellend veel in  het vergeetboek geraakt en kennelijk verdwenen zoals ook het stuiven van de Nunspeetse grondwegen gesmoord is onder asfalt.

Vanuit de Heemkundige Vereniging Nuwenspete werd een werkgroep gevormd die een plan maakte voor een monument.
De onthulling van het monument werd verricht door burgemeester Breunis van de Weerd en opperrabbijn Binyomin Jacobs. In zijn toespraak zei de opperrabbijn onder meer: “Het is zo gemakkelijk om naar de Duitsers te wijzen, maar we vergeten dat het gewoon de Nederlandse politie was die in bijna alle gevallen de joden uit de huizen heeft gehaald’.
Leerlingen van de CNS-basisschool De Bron, die het monument adopteerden, legden volgens joodse traditie steentjes.

Marius Schouten aan het woord
(Foto Dick Baas)

Toespraak opperrabbijn Binyomin Jacobs (Foto Dick Baas)

Leerlingen basisschool De Bron leggen steentje
(Foto Dick Baas)

Monument (Foto Dick Baas, 2025)

Het Joods monument bestaat uit een grote kei met een plaquette, die rust op een tegelwerk in de vorm van een Davidster. Op de plaquette is een foto van het kamp met tekst aangebracht. Titel: Wie een Joodse ziel verwondt slaat de oogappel van de Eeuwige.


(1)  Hans Cortie was geboren 8 februari 1895 te Amsterdam. Hij was op 21 januari 1931 te Amsterdam getrouwd met Anna Petronella ter Weijden. Er waren twee kinderen: Hans, geboren Amsterdam 26 oktober 1933 en Bob, geboren Amsterdam 26 augustus 1939. Het gezin kwam uit Ruurlo op 7 oktober 1940 naar Hullerweg 120 en vertrok op 4 april 1942 naar Woudenberg.
George Frederik Geistdörfer was op 12 november 1903 geboren te Amsterdam en op 4 augustus 1927 in Den Helder getrouwd met Johanna Hendrika Freijer, geboren Den Helder 9 oktober 1908. Het gezin telde twee zoons en een dochter: Engelbertus, geboren Amsterdam 19 juli 1929, George Frederik, geboren Den Helder 10 juni 1932 en Johanna Hendrika, geboren Den Helder 3 december 1936. Het gezin kwam op 21 maart 1942 uit Laren en vertrok op 13 maart 1944 naar Putten

(2)   Nicolaas Hans van Schenkhof, geboren Tiel 24 april 1918 was twee perioden op de Bruine Enk. Hij kwam op 14 juli 1941 uit Utrecht en vertrok weer naar Utrecht op 23 december 1941. Van 7 april tot 27 mei 1942 was hij opnieuw aan de Hullerweg.
Dirk Jacobus van Velthoven was geboren 5 maart 1922 te Haarlem. Vanuit Haarlem was hij van 16 juni 1942 tot 18 september 1942 op de Bruine Enk. Hij vertrok weer naar Haarlem

(3) Rieky Geritz-Kosten en Lizelot Karseboom, Dorp in de mediene. De geschiedenis van de Joodse  gemeenschap in Haaksbergen, Zutphen 1999, blz. 149.   94)  Karl Frank werd geboren Mengede 24 april 1902 en overleed in Auschwitz 28 februari 1943. Hij was  Landarbeider en woonde in Haaksbergen. Zijn vrouw en nog thuiswonend kind overleefden de oorlog.


(5) De familie Urbach bestond uit vader Efraïm Urbach (geboren Enschede 20 maart 1892, overleden  Mauthausen 23 oktober 1942), moeder Antonetta Urbach-Sternfeld (geboren Zutphen 12 maart 1894, overleden Auschwitz 9 november 1942) en de drie zoons Salomon Urbach (geboren Enschede 2 april  1917, overleden Auschwitz 30 april 1943), Joseph Urbach (geboren 20 juni 1918 overleden Midden- Europa 31 maart 1944) en Frans Urbach (geboren 25 juni 1919, overleden Auschwitz 19 december  1942).


(6) A.B.Gellekink, Sportclub Enschede 1910 – 1085, blz. 127 en 128.

 

(7)   Briefkaart ter beschikking gesteld door mevrouw G. B. van der Zande – ter Avest te Nunspeet, een  dochter van Sophia Kollen, de vriendin van Joop Urbach.

(8) De Mothoek, 15e jaargang, 1999, nummer 2, blz. 73.

(9) Herman Isaac van Kampen (geboren Watergraafsmeer 13 april 1912, overleden Auschwitz 28 februari1943) kwam uit Amsterdam (Copernicusstraat 20). Hij was een zoon van Michel van Campen (geborenAmsterdam 1 juli 1874, overleden Auschwitz 14 september 1942) en Duifje van Campen-Houthakker(geboren Amsterdam 19 september 1882, overleden Auschwitz 14 september 1942). Eén kind heeft deoorlog overleefd.De briefkaart bevindt zich in het archief van Westerbork onder nummer Do 214.

← Naar overzicht

oorlogshandelingen

Oorlogshandelingen

Weinig oorlogshandelingen

Gegevens volgen nog.



Piloten van het ijs gehaald

10/11 februari 1941

In 1941 begon de winter in januari met matige tot strenge vorst. Begin februari lag er veel ijs in het IJsselmeer. De bemanning van een Engelse bommenwerper heeft dat ervaren.

In de avond van maandag 10 februari 1941 steeg vanaf de Engelse basis Wyton (Cambridgeshire)  de Vickers Wellington Mk IC T2702-LS-H van het 15 Squadron van Bomber Command op met als doel een bombarde¬ment op de zeventien olieraffinaderijen in Duitse stad Hannover. In het totaal had Bomber Command daarvoor die avond 222 toestellen er op uit gestuurd: 112 Wellingtons. 46 Hampdens, 34 Blenheims en 30 Whitleys. Daarnaast hadden nog 43 bommenwerpers als doel de ‘oil-storage tanks’ in Rotterdam.

 
Een Wellington (foto internet)

Vier bommenwerpers keerden niet terug. Twee daarvan stortten neer in Nederland. Een Hampden van het 49th Squadron werd neergeschoten door een nachtjager in de omgeving van Alkmaar en een Wellington van het 15 Squadron kwam neer in het IJsselmeer.
Dit toestel had om 21.35 uur via de radio Engeland gemeld, dat de bommen boven het doel waren gedropt. Op de terugweg werd het toestel onderschept door een Bf-110 nachtjager van de Stab van II/NJG1 (Hauptmann Walter Ehle) en om 23.35 uur 15 km ten westen van Kampen neergeschoten.

De staartschutter van de Wellington, Sgt. John Hall, schoot, ondanks het feit dat hij bij de aanval gewond raakte, nog wel terug, maar kon niet voorkomen dat de Wellington in brand vloog. De piloot Sgt. Bill Garriock zag echter kans met zijn brandende machine een noodlanding te maken op het ijs van het toen nog dichtgevroren IJsselmeer te maken. Vijf man van de bemanning kwamen er uit, maar de neusschutter, Sgt. Reardon, was tijdens de aanval van de nachtjager gedood en de anderen zagen geen kans om zijn lichaam uit het wrak, dat ten dele onder het ijs lag, te halen. Met de gewonde John Hall die niet kon lopen - zijn been was geraakt en moest later onder de knie worden geamputeerd - liggend op een parachute met zich mee trekkend, gingen ze in de mist en de koude op pad. Na een tijd te hebben rondgezworven - ze wisten niet waar ze waren neergekomen - zag de navigator een paar sterren. Deze gaven tenminste een beetje houvast en ze gingen toen in oostelijke rich¬ting naar de volgens hen dichtstbijzijnde oever. Pas de vol¬gen¬de morgen omstreeks 11.00 uur bereikten ze, koud en uitgeput bij Nunspeet de kust. Daar konden ze echter niet aan land komen omdat het ijsveld niet geheel meer aansloot. Uiteindelijk werden ze door de Duitsers opgemerkt die hen met een bootje ophaalden waarna ze gevangen werden genomen en John Hall naar een ziekenhuis werd gebracht. ¹


Crashpositie ten opzichte van Nunspeet en Doornspijk (Kaartje website zzairwar.nl)

Het aan land brengen van deze vliegtuigbemanning werd op foto’s vastgelegd. ²  De volgende dag zijn de Duitsers nog met een paar vissers bij het wrak geweest. Twee parachutes en een kaartentas werden meegenomen.


Piloot Biil Garrioch en Sgt. Bob Beoley


Piloot Bill Garrioch

Bij een bezoek in 1970 aan de plek bij de Zeebiesweg in Biddinghuizen kon piloot Bill Garrioch nog eens precies vertellen wat er op 10 en 11 februari 1941 precies was gebeurd.;

We werden plotseling aangevallen en beschoten door een Duitse nachtjager. Mijn staartschutter Sergeant John Hall schoot terug. Hij was bij de aanval gewond geraakt maar bleef op zijn post en bestookte de vijand. Onze machine vloog in brand en dat betekende dat ik moest kiezen voor een landing op het water. Door de mistslierten herkende ik het meer. Het was dichtgevroren en dat betekende dat ik met de in brand geraakt machine over de zeer oneffen ijsvloer stuitte. Vijf van de bemanningsleden kwamen gekneusd en gebutst met de schrik vrij. Neusschutter Reardon was door de nachtjager dodelijk getroffen en we zagen geen kans om zijn lichaam uit het wrak te halen, omdat het voorste deel onder het ijs was geschoven. Toen pas bleek hoe ernstig John Hall gewond was geraakt. Hij kon niet lopen. Zijn been was zo erg gewond dat het later moest worden geamputeerd. Van een parachute hebbe we een draagbaar gemaakt waarop hall werd vervoerd. Deels dragend en deels trekkend  over het ijs gingen we in de mist en de stevige vrieskou op weg. Maar welke kant in vredesnaam op. Na een tijd te hebben rondgezworven zag onze navigator een paar sterren en gingen we op pad in oostelijke richting. Pas de volgende, we waren alle gevoel voor tijd kwijt maar het moet omstreeks het middaguur zijn geweest, kwamen we bij de oostelijke oever van het meer aan, maar daar konden we niet aan land omdat er tussen het ijs en het land een strook water lag. Uren later werden we opgemerkt…. helaas door Duitser. Zij pikten ons op in een klein bootje, brachten ons aan land  en maakten ons krijgsgevangen. Naar later bleek zijn we ergens tussen Elburg en Nunspeet aan de IJsselmeeroever gekomen.  ³

Het vijftal had toen zo’n vijftien kilometer in de vrieskou over het ijs gelopen. Dar hadden ze twaalf uur over gedaan.
De bemanning werd overgebracht naar het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam en vandaar naar krijgsgevangenkampen in Duitsland. Het been van Hall werd in het Orthopedisch ziekenhuis Obermassfeld bij Frankfurt geamputeerd. Als POW (Prisoner of War) hebben zij de oorlog overleefd. Drie van de vijf zijn in leeftijden van 89, 93 en 96 jaar overleden.

De bemanning van deze Wellington bestond uit de piloot Sgt. W¬illiam Robert ¬(Bill) Garrioch, (21 jaar)  2e piloot Sgt. Robert (Bob) Frederick Beioley (21 jaar), de gewonde staartschutter Sgt. John (Jock) Hall (24 jaar, daarmee het oudste bemanningslid, afkomstig uit Schotland),  navigator / radiotelegrafist Sgt. Hurdie George Hedge (21 jaar, afkomstig van RNZAF, de Nieuw-Zeelandse luchtmacht), neuskoepelschutter Sgt. Gwendwr (Taffy) Reardon (19 jaar, afkomstig uit Wales en de enige van bemanning die crash niet overleefde 4  en de navigator / radiotelegrafist Sgt. William Hansford Jordan (22 jaar).  5


De bemanning van de Wellington:
bovenste rij v.l.n.r. Garrioch, Jordan en Beoley. Onderste rij v.l.n.r. Hedge, Reardon en Hall (Foto’s website Teun Schuurman)

Het vliegtuig was geland op de Geldersman, een ondiepe plek in het IJsselmeer. Op deze plek werd in en na de oorlog heel veel op paling gevist. Het toestel was naar de bodem gezonken,  maar vormde een obstakel voor de vissers. De netten werden regelmatig beschadigd. In 1947 kwam dan ook de Koninklijke Marine met een duiker en een kraan om het vliegtuig te

verwijderen. De stoffelijke resten van ser¬geant Reardon werden toen gevonden en op 26 juni 1947 begraven in Nijmegen. Op de grafsteen kwam te staan ‘Known to God. An Airman. RAF’. Er was toen geen verder onderzoek naar het toestel gedaan. De onbekende status veranderde op 18 maart 1952 en werd de steen aangepast.
In 1957 viel Oostelijk Flevoland droog en werd de polder in cultuur gebracht. Agrariër Gerrit Aalderink vond op zijn kavel U-20 regelmatig brokstukken van het vliegtuig. Van 9-11 april 1967 heeft de Bergingsdienst van de Koninklijke Luchtmach onder leiding van Gerrit Zwanenburg het vliegtuig geborgen. Toen werden ook nog meer stoffelijke resten van Reardon gevonden en bijgezet op Jonkerbos.

Op de plek aan de Zeebiesweg 25 in Biddinghuizen is een crashpaal (nummer 14) met omschrijving geplaatst.


(1) Uit: Gerrit J. Zwanenburg, En nooit was het stil, deel 1, blz. 155

(2) Foto’s ter beschikking gesteld door J. Mulder te Groningen. Hij had deze foto’s in Duitsland in handen gekregen. Er stond de naam Nunspeet bij en vroeg de gemeente Nunspeet bij brief van 18 april 1994 om
informatie. Die was op dat moment niet voorhanden, maar wethouder Dick Baas was geïnteresseerd en vroeg of de gemeente deze foto’s mocht  lenen voor kopieën.

(3) Deze samenvatting is te vinden op www.flevolanderfgoed.nl.

(4) Sergeant Glyndwr  Reardon (RAF (VR), 15 Sqdn, registratienummer 967118). Begraven op het CWGC Oorlogskerkhof Jonkerbos in Nijmegen, graf 8 C 3.

(5) Veel gegevens over de bemanning zijn opgespoord door Teunis Schuurman en te vinden op de website  www.tenispats.nl in hoofdstuk 6, SGLO-T943

← Naar overzicht

winterhulp nederland

Winterhulp Nederland

Op vrijdag 29 en zaterdag 30 november 1940 werd in ons land de eerste collecte gehouden voor de Winterhulp. (2) De Stichting Winterhulp Nederland was in oktober 1940 opge­richt met als doel:

(..) tijdens de komende winter steun te verlenen aan een ieder in Nederland, die in werkelijken nood verkeert, zonder maatschappelijke, godsdienstige of politieke onderscheiding. De verwachting ligt voor de hand, dat het getal der behoefti­gen - de reeds bekende en ook de "stille" armen - deze winter groot zal zijn.

De naam winterhulp was een vertaling van het Duitse begrip Winterhilfe. De organisatie was opgericht door Rijkscommissa­ris Seyss-In­quart; leden van de NSB zaten in het Ere-comité en de aange­stelde directeur-gene­raal, Piek, was pro-Duits. Voor de Nederlandse bevolking waren dat geen aanbevelingen om de collecte tot een succes te maken.
In iedere provincie kwam een provinciaal bureau met een direc­teur. In de gemeenten zou de burgemeester fungeren als plaat­selijk directeur van de Winterhulp Nederland. Piek stelde in Rondschrijven No.1 van 5 november 1940:

(..) Dezerzijds wordt aangenomen, dat de burgemeesters er een eer in zullen stellen om de werkzaamheden, welke ten behoeve van het gehele Nederlandse Volk door de Winterhulp zullen worden verricht, zoveel mogelijk onder hun persoonlijke leiding te doen plaatsvinden.
(..) Moge dan ook, mede door Uw medewerking de zinspreuk van de Winterhulp Nederland bewaarheid worden:

VOOR HET VOLK, DOOR HET VOLK!

Er volgde een uitgebreide propaganda-actie. Loco-burgemeester Rikkers riep medewerk(st)ers op voor de kollekten (burgemees­ter Martens was drie maanden met ziekteverlof) en de Commis­saris in de provincie Gelderland plaatste een oproep in de krant.
De collectanten boden speldjes te koop aan in de vorm van molentjes. Wie het speldje opstak "liep met molentjes". Lande­lijk bracht de eerste collecte in ons land f 520.000 op. Omdat een deel van dit geld afkomstig was van Duitse soldaten, kon men niet tevreden zijn met het resultaat.
In Nunspeet was de opbrengst f 414,73, in Elspeet (met inbe­grip van Staverden, Leuvenum en Speuld) f 86,55. Voor de totale gemeente Ermelo zou het f 924,19 worden.
De krant, die deze bedragen vermeldde, schonk ook aandacht aan de collecte  die in het opleidingskamp van de Opbouwdienst was gehouden.
Majoor Breunese had bekend laten maken, dat hij het op prijs zou stellen als de leden van de Opbouwdienst bij de eerste collecte één dag salaris aan de Winterhulp zouden afstaan.

Ook de politie werd verzocht actief mee te doen aan de Winter­hulp. Onder aan de betreffende brief werd de namen en bedragen getypt. Voor de chef-veldwachter f 1.50 en voor gemeenteveldwachters T. Coeleman, H. van Putten, G. J. Marskamp, H. den Besten, W. Smink, G. Kruis en M. Poortenga ieder een gulden.
De uitkering aan de gemeenten werd bepaald op basis van het inwoner­aantal, de kinder­rijkdom en de sociale toestand van de gemeente. Er werden bonnen verstrekt ter waarde van f 2,50, f 1, - en f 0,50. Wie bonnen kreeg, kon deze in de winkels besteden. De winkeliers konden daarna de bonnen verzilveren bij de banken.

De verdeling onder de behoeftigen zal door de plaatselijke Directeuren dienen te geschieden, waarbij de volgende regels in acht zijn te nemen:
De eerste giften worden verstrekt ten behoeve van het noodlij­dende kind, zodat alleen gezinnen waar 1 of meer kinderen aanwezig zijn, voor ondersteuning in aanmerking komen.
Per kind kan ten hoogste f 5, - worden besteed, doch de uit­kering zal minstens f 2,50 per kind moeten bedragen.
De vaststellingen, welke gezinnen het eerst voor deze steun in aanmerking komen, moet aan de Plaatselijke Directeuren worden overgelaten.

Op 18 december 1940 ontving de gemeente 1006 bonnen van f 0,50 en 1000 bonnen van f1, -, terwijl op 28 december nog eens 17 bonnen van f 1, - kwamen. Een totaal bedrag dus van f 1520, -.
Eind januari 1941 was hiervan uitgekeerd f 1487,50. Er waren nog over 4 bonnen van een gulden en 57 bonnen van twee kwart­jes.
Over de tweede uitkering schreef de provinciaal directeur op 27 januari 1941:

Heren Burgemeesters, het verheugt mij U te kunnen melden, dat wij op het Provinciaal Bureau een begin hebben kunnen maken met de verdeling van de thans aan ons gezonden waardebonnen voor de tweede uitkering.
Steunend op de vrijwel geheel juist gebleken normen bij de December-uitkeering, kan ik nu -- ondanks de veel geringere opbrengst der laatste collecte -- voor Uwe gemeente beschik­baar stellen een bedrag van f 3758, -
U weet reeds uit de aan U gezonden circulaire, dat U voor de uitdeling een brede basis kunt leggen, waarbij aan Uw eigen inzicht -- gehoord de adviezen der werkgemeenschap -- veel mag worden overgelaten.

De tweede collecte, op 27 en 28 december 1940, had landelijk slechts f 260.000 opgebracht. De derde, eind januari 1941 gehouden, zou wat hoger zijn: f 420.000, maar de vierde col­lecte in februari leverde maar f 190.000 op. Dat was zo be­droevend laag, dat de pers de op­dracht kreeg geen vergelij­kingen met collecten van voor de oorlog te maken.

In Nunspeet legde de NSB-er W. Barink, die aan de Spoorlaan 32 woonde, de schuld bij de burgemeester. Barink had wegens ziekte van Martens de eerste collecte grotendeels georgani­seerd. Hij schreef hem op 24 februari 1941 in een brief

Gedurende een onderhoud voorafgaande aan de tweede W.H­.N. heb ik U breedvoerig te kennen gegeven dat de W.H. in Nunspeet nooit kon slagen indien niet alle groepen van de gemeenschap daaraan actief werd deelgenomen.
Ik heb U zelfs gewezen op de wenselijkheid dat Uw echtge­noote - uw zoon - de Secretaris en familie, de invloedrijke U welbekende gemeentenaren als collectanten in de bestaande groep collectanten werden opgenomen, daarmede zou het succes van de W.H.collecte gewaarborgd zijn geweest. Dit feit werd door U nog steeds genegeerd, zoodat ik moet aannemen, dat Uw invloed op de genoemde categorieën nihil is of dat een ander motief de oorzaak moet zijn waarom de genoemde groepen door afwezigheid schitteren. Dit is een toestand, hoewel voor U onaangenaam, welke blijk geeft van negatie of tegenwerking.
Zolang Uwe bemoeiingen in deze richting geen practische resultaten hebben zal de Nunspeetse bevolking in de mening verkeren dat de Burgemeester zelf zeer weinig interesse voor de W.H.N. heeft.


Anton Plaatsman zou op 6 december 1944 in zijn dagboek schrij­ven:

Vanmiddag ga ik met een hulppolitie het huis van Barink inven­tariseren. Wie had dat ooit gedacht! Het was een vreselijke bende. Op de zolder vond ik een boek, waarin enkele aanteke­ningen over de eerste winterhulpvergaderingen staan. Er staan namen in van mensen die niets gegeven hebben, onder andere de onze!

In juni 1941 verscheen een statistisch overzicht van de op­brengsten van de acht collecten in het seizoen 1940/1941, waarin de gemeenten naar de opbrengst per inwoner (tot vier cijfers achter de komma) in een rangorde geplaat­st werden. De gemeente Ermelo nam met een totale opbrengst van f 3949,02 bij een gemiddelde van f 0,2216 per inwoner de 73e plaats in van de 112 Gelderse gemeenten. Daarmee was Ermelo nog de beste Noordwest Veluwse gemeente, want Harderwijk stond op 76, Doornspijk op 81, Putten op 92, Elburg op 96 en Oldebroek op 103. Oldebroek had f 1536,52 opgehaald met een gemiddelde van f 0,1527 per inwo­ner.
Ook in het seizoen 1941/1942 ging het niet goed met de op­brengst van de collectes voor de Winterhulp. De provinciaal directeur van de WHN, J. A. A.Doek, schreef op 16 januari 1942 aan burgemeester Martens:

Uit Uw opgave blijkt mij, dat de drie laatste speldjescollec­ten in Uw gemeente respectievelijk hebben opgebracht f 22,16 - f 25,16 en f 31,22. Voor een gemeente van ruim 17.000 inwo­ners zijn deze opbrengsten belachelijk laag en zij wettigen het vermoeden, dat de sociale arbeid der W.H.N. nog slechts zeer ten dele Uwe sympathie geniet.
(...)
Uwe gemeente ontvangt een veelvoud van het zelf opgebrachte bedrag, terwijl de verdeling geheel aan Uw eigen inzicht is overgelaten.
Derhalve doe ik met de grootst mogelijke aandrang een beroep op Uw algehele medewerking en ik verzoek U geen moeite te willen sparen, teneinde de opbrengst der volgende collecten in Uwe gemeente te willen verveelvoudigen.

In Rondschrijven 117 van 26 januari 1942 aan de burgemeesters in Gelderland ging Doek nog eens te keer tegen de slechte opbrengsten:

Of men al dan niet offert voor de W.H.N. heeft niet de minsten invloed op de uitslag van deze oorlog; - wel echter is zulks beslissend voor het lot van vele honderdduizenden Nederlan­ders, die telkenmale opnieuw reikhalzend uitzien naar onze uitke­ringen. Het is een kinderlijke naïviteit aan te nemen, dat men, door de arbeid van de W.H.N. te saboteren, ook slechts de minste of geringste schade zou kunnen berokkenen aan de Bezettingsautoriteiten of aan de Duitse Weermacht. Door het saboteren van onze arbeid verergert men enkel en alleen den materiele nood in talloze Nederlandse huisge­zin­nen en ont­houdt men de eigen landgenoten de levensmidde­len, de kleding en de kolen, waaraan zij zulk een bitter gebrek hebben.
(...)
Met aandrang verzoek ik u de hierboven weergegeven gedachten in woord en geschrift uit te dragen in Uw gemeente. Daarnaast vraag ik U ook zelf de collectebus ter hand te nemen en een beroep te doen op de vooraanstaande ingezetenen Uwer gemeente om dit voorbeeld te volgen. Op deze wijze zult U zich persoon­lijk en daadwerkelijk inzetten voor de talloos vele landge­noten die aan deze inzet zulk een dringende behoefte hebben.
Ik begrijp, dat het U niet direct gemakkelijk zal vallen aan dit verzoek gevolg te geven, maar bedenkt U dan, dat het voor ieder van ons een erezaak is, mede te werken aan de materiee verzorging van Nederlandse moeders en Nederlandse kinderen, die helaas nog steeds in omstandigheden verkeren, welke dermate slecht zijn, dat de meesten van ons zich daar geen denkbeeld van kunnen vormen.

Burgemeester Martens reageerde op 5 februari 1942 met een kort briefje, dat aan duidelijkheid niets te wensen overliet:

In antwoord op Uw rondschrijven van 26 Januari 1942, no.117, deel ik U mede niet bereid te zijn persoonlijk te collecte­ren. Naar mijn vaste overtuiging zou dit de houding van de bevol­king mijner gemeente ten aanzien van de Winterhulp niet wijzi­gen. Het Nederlandse volk staat tegenover deze actie nu eenmaal niet sympathiek. Mijn inziens zullen langs een andere weg de meerdere geldmiddelen moeten worden gevonden.

Op 12 februari schreef Doek een brief terug:

Bij Uw schrijven van 3 dezer deelde U mij mede, niet bereid te zijn te collecteren, dat betekent dus dat U niet bereid zijt, U persoonlijk in te zetten voor de 800.000 Nederlanders, die in omstandigheden verkeren, welke wel dermate slecht zijn, dat U zich daarvan waarschijnlijk geen voorstelling kunt vormen.
Met de eenvoudige constatering van het feit, dat het Neder­landse Volk tegenover de actie der W.H.N. nu eenmaal niet sympathiek staat, hebt U Uw plicht in gene dele vervuld.
Het is Uw plicht als Nederlander èn als burgemeester voor geen enkele moeite terug te deinzen, teneinde wijziging te brengen in deze onjuiste houding.
In ieder geval heb ik van Uw verklaring zeer goede nota genomen en ik begrijp daaruit, dat ik mij op Uw medewerking niet meer zal kunnen verlaten.

Burgemeester Martens stuurde op 17 februari 1941 afschriften van deze correspondentie naar de Secretaris-Generaal van het ministerie van binnenlandse zaken en naar de Commissaris van de provincie.
De resultaten van het Winterhulpseizoen 1941/1942 bleven ook niet geweldig. Een bewaard gebleven overzicht van enkele lijstcollectes in de gemeente Ermelo gaf aan:


lijstcollecte

 4e   5e

6e  

aantal gezinnen en alleenstaanden

4215  4220

4221

aantal gevers

840 832

 770

aantal niet-gevers  

3375 3388 

3451

opbrengst  

f 273,60 f 253,03

f 247,99


Uit een ander, voorafgaand, overzicht werd als opbrengst van de collecten genoteerd: oktober 1941 f 318,22, november 1941 f 265,97, december 1941 f 422,38 en januari 1942 f 273,60
Voor de uitkeringen in 1941/42 werd achtereenvolgens ontvangen f 3681, f 5860 en f 3312. De gelden werden verdeeld onder de zogenaamde stille armen en personen met grote gezin­nen. 
Doek benoemde op 23 april 1942 K.H.Kretz tot buurtschapshoofd van Nunspeet. Daarvoor was dokter A.B.Leemans buurtschaps­hoofd.
Een brief van 9 april 1942:

Hierbij zend ik U f 100, - in waardebonnen, U verzoekende deze ter beschikking te stellen van ons buurtschapshoofd, den Heer A.B.Leemans te Nunspeet voor uitkering aan iemand in zijn buurtschap, die deze steun door bijzondere omstandigheden nodig heeft.

Burgemeester Martens reageerde onmiddellijk met de vraag hem mede te delen aan wie die uitkering diende te geschieden. Hij wilde wel graag beoordelen of de uitkering in verband met de overige uitkeringen wel juist was.

Helaas bevindt het resul­taat zich niet in het archief. Ook zijn er geen verdere stukken meer over de Winterhulp in Nun­speet na 1942.


(2) De gegevens voor dit hoofdstuk zijn afkomstig uit: Archief Gemeentebestuur Ermelo 1913 - 1971, inv. nr. 2046 Stichting winterhulp 1940 - 1942 en dr. L. de Jong, a.w., deel 4, blz. 789 t/m 792.allo


← Naar overzicht

nunspeet, de bakermat van de arbeidsdienst

Nunspeet, de bakermat van de Arbeidsdienst

Gegevens volgen nog.


De Opbouwdienst

Gegevens volgen nog.


De kaderopleiding van de Arbeidsdienst

Gegevens volgen nog.

← Naar overzicht

de politie

De politie

Gegevens volgen nog.

← Naar overzicht

het eerste verzet

Het eerste verzet

Gegevens volgen nog.


Klaas ter Horst en de Geuzen

Gegevens volgen nog.

​​​​​​​

← Naar overzicht